woensdag 22 oktober 2014

Sonnetten

IV

Ik boog voorover en ik zag in jou
een dode liggen, sterk nog, door soldaten
terzijde van de muur achtergelaten.
Zo, onbegraven, lag hij zwaar in jou.

Zijn lichaam vulde heel de achtergrond
van 't oog: verblind was je, je zag hem niet,
besprongen door de angst die hem verliet
in hetzelfde uur dat hij zijn einde vond.

Ik aarzelde. Kan een vrouw je toebehoren
die voor de liefde zo'n zusterliefde voelt?
Mijn dode broer, drijft slechts jouw kus nog gloed
in lippen die bij mij hun vuur verloren?

Ik nam je hand, en hij daalde in ons af:
wij beiden werden, oog in oog, zijn graf.

Hans Keilson, Dagboek 1944 (Amsterdam 2014).