De zon valt schuin door de voorruit naar binnen en verblindt me, met half dichtgeknepen ogen rijd ik door. Nu ben ik het die zonder moeite doorrijdt naar de stad, naar ons huis in de rue Paul Bert. Ineens weet ik het, ik herken de weg, ik ben niet ver meer. Voor me, laag in de hemel waar de zon nog heerst, schemert transparant de maan, bescheiden wacht zij tot het zonlicht afneemt en het haar beurt zal zijn te schijnen.
Maantje maan
heb je vandaag gegeten
heb je vandaag gedronken
maantje maan
ken je mijn naam?
zong ik vroeger voor het kind, en zij stralend: 'Ik ben vogeltje'.
Chaja Polak, Twintig minuten (Amsterdam, 2015) 87.