vrijdag 18 maart 2016

Voor het eten keek hij na of je wel schone handen had. Hij eiste dat je voor de poes een stukje vlees bewaarde, hij beval je het speelgoed op te ruimen, hij verbood je de toegang tot vaders kamer. (..) Als enige van de kinderen verwierf hij zich ook het voorrecht van een een werkkamer: een hok op de vliering, min of meer een tent, een bouwseltje van droogstokken en lappen. (..) 'Een heel klein raampje was er in, dat open geduwd kon worden, de ruimt er achter schemerig verlichtte en in warme dagen genoeg lucht doorliet om er iets minder te puffen van benauwdheid.'

Hans Goedkoop, Herman Heijermans (Amsterdam, 1996), 23,24.